WESTBROEK, 3 juli 2020 / Ik ging vandaag wandelen met maar één doel voor ogen: de plant. Of eigenlijk, de bloem.
De vorige keer dat ik deze wandeling maakte, zag ik in het voorbijgaan een heel apart bloempje. Ik wilde er eigenlijk een foto van maken, maar mijn telefoon zat in mijn rugzak, en ik was er ook eigenlijk al voorbij. Ik zou de volgende wel fotograferen die ik tegenkwam. Maar er kwam geen volgende meer, het was blijkbaar een zeldzame soort.
Vandaag zou ik er dus weer langslopen, deze keer met de telefoon in de aanslag. En ja hoor, hij stond er nog, er stonden er zelfs drie. Erg mooi, en erg bijzonder, dus. Ik maakte een paar foto’s en toen ik verderop pauze hield, kon ik het niet laten om meteen te googlen wat het nou was.
Het was een zwanenbloem. Niet zo zeldzaam, wel tot voor kort beschermd. En ik had het dus gespot, hier, aan het Bert Bospad.
Maar toen vroeg ik me af, waarom doen we dat eigenlijk, zeldzame planten of dieren spotten, met een verrekijker in de hand en een flora of faunagids op zak? De plant of het beest wordt er niet beter of anders van, en dat ze bestaan, dat weten we ook wel, je kunt ze bekijken in de dierentuin, of in een natuurfilm op de BBC. Wat voegt zélf zien daar nou aan toe?
Echte vogelaars vinken hun vondst vervolgens af, weer eentje van de rode lijst gehad, nog 35 te gaan, of zo. Je hebt ook mensen die treinen spotten, of vliegtuigen.
Misschien is het de unieke ervaring, die niemand uit je vriendenkring heeft gehad? Maar dat was de hele wandeling toch ook? Wat voegt zo’n polletje zwanenbloem daar nou nog aan toe?